Christian van Zitteren
Deus sive natura
  • Actueel
    • Wie ben ik
    • Contact
  • Geestelijke zorg
    • Mijn bezieling
    • Huwelijksvieringen
    • > Vrijzinnig Katholiek
    • Rituele teksten
  • Geschiedenis
    • Cornelis van Wijkerslooth
    • Latijnse liturgie >
      • Ordo Missae Vaticanum II
    • Big History
    • Dossiers >
      • Andre Hazes
      • Godfried Bomans
      • Antonin Dvorak
      • Georges Lemaitre
      • Henri van Tulder
      • Fabrikantenvilla's
      • Sinterklaas
      • Mater Dolorosa >
        • Geschiedenis (Kronenburg 1904) >
          • 1. Overweging en ontboezeming
          • 2. Gilden en broederschappen
          • 3. Adel en geestelijkheid
          • 4. Hoevele en welke smarten bijzonder vereerd werden
          • 5. Heilige smart
          • 6. Het kerkelijk feest
        • Gebeden
        • Afbeeldingen
  • Astronomie
    • Literatuur astronomie
  • Atelier
    • Poezie
    • Proza
    • Likeuren
    • Fotografie

4. Hoevele en welke smarten bijzonder vereerd werden

Foto
Tot aan het einde der 15de eeuw bestond in de vereering van  Maria’s smarten groote verscheidenheid. [1]

Sommigen hielden uitsluitend den weedom  der H. Maagd, dien zij op Goeden Vrijdag doorstond, voor oogen; zoo wordt in een  aflaatbrief van het St.-Hiëronymushuis te Utrecht uit het jaar 1474 wel  gesproken van Maria’s vijf vreugden, ook van hare zeven vreugden, maar van haar  lijden wordt alleen gezegd: “de smarten, die zij verduurde, toen zij onder het  kruis stond;” [2] anderen vonden die droefheid over geheel haar leven verspreid.  Ook het getal der smarten was zeer uiteenlopend, en klom van vijf tot zelfs  honderd vijftig.

Het meest aangenomen was vroeger het  getal vijf. Zelfs waar  men zeven vreugden  vereerde, gewaagde men toch van slechts vijf smarten. Zoo bepaalde pastoor  Matelier in 1397 bij eene schenking aan het gasthuis te Groenlo, dat de bewoners “alle der zes Zondagavonden in de vasten en den Maandag daarop twaalf Wees  gegroeten zouden bidden “voer seven vreugden ende vijf drofnysse unser Vrouwen.” [3] Geen wonder, want het  getal vijf steunde volgens onze legenden op goddelijke openbaring, en was

1) Cfr. La Vierge aux sept glaives. (Anal. Boll. 12. p. 333.)
2) Matthaeus. Fundationes et Fata Ecclesiarum. Lugd. Bat. 1704. p. 369.
3) Cfr. A. U. 21. blz. 441,  442.


[p. 228]

door den H. Evangelist Joannes zelven aldus aanschouwd en medegedeeld.

Luister eens, hoe het Hulthemsch handschrift van de 13de en 14de eeuw, thans in de Bourgondische Bibliotheek te Brussel, ons dit verhaalt:

Onse Vrouwen v. Weeën.

Toen Onse Vrouwe verscheiden was ende  ten hemelrijke was gevaren, toen begeerde mijn heere Sint Jan te weten hare  glories, die zij had, en hare blijdschap, en hij bad O. L. Vrouwe, dat zij haar  lief Kind zou bidden het hem te vertoonen. Daarna werd terstond zijn geest van  een engel gevoerd in het hemelrijk. En daar zag mijn heere Sint Jan de  blijdschap, welke O. L. Vrouw had. Daar hoorde hij, dat onze lieve Heere God  zijne gebenedijde Moeder vraagde en zeide aldus:

Eerste wee. – “Moeder, welk was het eerste wee, dat gij hadt om  mijnentwil?” En onse Vrouwe zeide Hem: “Lief Kind, toen ik U offerde in den  tempel, en Simeon zeide: “Vrouwe, dit is het zwaard, dat uw hart zal doorsnijden van beide zijden,” toen had ik groote wee.” – “Moeder, die tot dien wee zegt  alle dagen een Pater noster, dien zal ik vergeven zijne zonden in de ure zijns  doods.”

Het ander wee. – “Moeder wat was dat ander wee, hetwelk gij hadt om  mijnentwille?” – “Lief Kind, toen ik U had drie dagen verloren, en ik U vond in  den tempel; al dien tijd had ik groot wee.” – “Moeder, die tot dien wee zegt alle dagen een Pater noster, hem zal ik verzorgen drie dagen vóór zijn dood. Den eersten  dag met volmaakte en innige rouwe. Den anderen dag met volmaakte voldoening. Den  derden dag met volkomen loon in mijn rijk.”

Het derde wee
. – “Moeder, wat was dat derde wee, dat gij hadt om  mijnentwille?” – “Lief Kind, toen ik U zag in de macht der kwade Joden, die  tegen U fel verbitterd waren, die U hadden gevangen, toen was het mij hard wee.”  – “Moeder, die tot dien wee zegt alle dagen eenen Pater noster, hij zal niet gevangen  worden van den vijand, in dienstbaarheid zal ik hem verlossen en te hulp komen.”

Vierde wee
. – “Moeder, welk was dat vierde wee, dat gij hadt om  mijnentwille?” – “Ay, lief Kind, toen ik U zag aan

[p. 229]

het kruis geslagen, toen had ik al te  groot wee.” – “Moeder, die tot dien wee zegt alle dagen een Pater noster met goeder hertn, hem  zal ik vergeven zijn zonden en beschermen van sonderling wee, en geven hem de  gratie, die hij in de vonte ontving.

Vijfste wee. – “Moeder, welk was dat vijfste wee, dat gij hadt om  mijnentwille?” – “Lief Kind, toen men U van den kruise nam, en ik U ontving in  mijnen arm, en ik nat werd van uw bloed, en Gij nat werdt van mijne tranen, toen  had ik groot ongeleken wee.” – “Moeder, die tot dien wee zegt alle dagen eenen Pater noster, hem zal  ik ontvangen in mijnen arm, als zijn ziel uit zijn lichaam scheidt, en brengen  in de glorie hier met ons en ontvangen zonder lang vagevuur.”

Als mijn heere Sint Jan dit alles hadde  gehoord, en gezien al de vreugde van het hemelrijk, toen nam de Engel weder  zijnen geest en voerde hem weder in het lichaam, en toen wist mijn heere Sint  Jan en jonkvrouwe, eens konings dochter, die haar vader en haar vrienden  heimelijk was ontgaan en nu woonde bij geestelijke lieden, die zij diende om  Gods wil. En dese jonkvrouw gaf hij dese vijf Pater noster. En aldus zijn zij voortgekomen.

Alle die deze Pater noster zullen lezen,
Zullen door God eenmaal gekroond  wezen,
En die dit schreef, hem maakte God rijk
En van aller zijne zonde  bevrijd.
Dit geve ons de hemelsche  Vader.
Nu segt Amen altegader. [1]

Hier dus zien wij vijf weeën ter vereering voorgesteld:

1) de voorspelling van  Simeon,
2) het verlies van Jezus,
3) zijne gevangenneming door de  Joden,
4) zijne nageling aan het  kruis,
5) de afneming van het  kruis.

Deze zelfde, met het beroep op den H.  Joannes, vinden wij ook in de Antidotarius, [2] waarover wij  vroeger spraken, en in andere werkjes.

1) Verg. Serrure. Vaderl. Mus. II. blz.  219-220. Ditzelfde, met kleine afwijkingen, vinden wij in meer oude  gebedenboken, o.a. in het Gebedenboek van het Drentsch Museum (einde der 14de of begin der 15de eeuw.)
2) Antidotarius animae. P. 53  v.


[p. 230]

In de Seghelijn van Jerusalem, [1] een  oorspronkelijken ridderroman, waarschijnlijk tusschen de jaren 1330 en 1350  gedicht, bidt seghelijn tot “Maria, die Maghet soete”, en herinnert haar aan de  vijf pijnen, die zij om haren Zoon in deze aardsche ellende moest verduren. Het  zijn dezelfde als die wij zoo even opnoemden, alleen het verlies van Jezus wordt  er niet bijgerekend, terwijl de laatste smart is “dat zij haar gestorven Kind  weenend in het graf legde en van Hem moest scheiden.”

Het getal vijf, maar andere geheimen  vinden wij verder in twee onzer legendenbundels. [2] Hier lezen wij van eene  Zuster, “die bad altoos vijf Ave Mariën ter eere der vijf zeerigheden Onzer Vrouwe, die zij verdroeg onder het kruis.”

De eerste gevoelde zij, toen zij haar lief Kind zag hangen tusschen twee dieven;
de tweede, toen zij het aangezicht van haar lief Kind zoo mismaakt zag;
de derde, toen zij zijn zoeten mond edik en gal zag drinken;
de vierde, toen zij de aderen van haar lief Kind voelde scheuren;
de vijfde, toen zij haar lief Kind zag sterven aan het kruis, en zijn lichaam zwart was geworden van pijn.

Ook deze vonden wij in het Gebedenboek van het Drentsch Museum, waarover wij zoo even spraken, en dat waarschijnlijk van de Windesheimers afkomstig is.

In een Nederlandsch handschrift uit het  midden der 15de eeuw  [3] vonden wij nog eene andere opgave, namelijk vijf droefenissen, die Onze Vrouwe had bij het graf van Jezus:

vooreerst, haar afscheid van het  graf;
ten tweede, den treurigen gang, dien zij ging bij het henengaan;
ten derde, het droevig onderkomen, dat haar toen bereid was;
ten vierde, de overgroote droefenis des harten bij het overdenken van al wat geschied was;
en eindelijk, het zwaard, dat nog altijd hare ziel doorsneed.

1) Seghelijn van Jerusalem.  Uitgegeven door Verdam. Leiden. 1878. blz. 114.
2) Vooys. I. blz.  64.
3) In de Athenaeum-Bibl. te  Deventer. Catal. no. 20.


[p. 231]

Naast deze vereerders van vijf smarten  zien wij anderen, die er twaalf overwegen. In een handschrift van omstreeks 1400 [1] vinden wij “een doornenkrone van onser liever Vrouwen rouwe,” en zegt ons de schrijver: “Gelijk de H. Joannes verhaalt, dat Maria op den dag, dat zij ten hemel voer,  gekroond is met een kroon van twaalf sterren, zoo mag men ook zeggen, dat zij op  den dag van haar lijden gekroond is met eene kroon van twaalf doornen.” En  vervolgens telt hij twaalf droefheden in Maria’s hart bij den dood van haar  goddelijken Zoon:

de eerste doorn was, dat zij leed inwendig, in haar moederhart;
de tweede, de schrik bij het aanschouwen der lijdenswerktuigen;
de derde, de onschuld van Hem, die daar leed;
de vierde, de groote droefenis bij het zieltogen van haar Kind;
de vijfde, de bespotting der Joden en het ongeloof der Apostelen;
de zesde, dat zij haar Kind geheel met bloedige wonden overdekt zag hangen voor duizendwerf honderd  menschen;
de zevende, dat zij het aangezicht van haren Zoon met een doornenkroon omkranst zag;
de achtste, dat zij hoorde dat bedroefde en scherpe woord: Vrouw, zie uwen zoon;
de negende, het verlaten zijn door zijn hemelschen Vader en Jezus’ klagen daarover;
de tiende, de ondankbaarheid der Joden in den hoogsten graad;
de elfde en scherpste, het sterven van Jezus,
en de twaalfde, de doorboring van zijn goddelijk Hart.

Het handschrift eindigt met de berijmde  aansporing:

Willen wij ons hiernamaals met Maria verblijden,
Zoo moeten wij nu met Maria dragen  hartelijk medelijden.

Wie een nog grooter getal smarten der  bedrukte Moeder vereerden, zochten die gewoonlijk in geheel haar leven, sedert  zij de Moeder van God was geworden. “Ik herinner mij,”zegt Michael Franciscus,  een Dominicaan, eerst onderwijzer van Philips den

1) In de Koninkl. Bibl. te ’s  Gravenhage. X. 116. f. 24.

[p. 232]

Schoonen, later diens aalmoezenier en  biechtvader, in een boeksken, dat tegen het einde der 15de eeuw gedrukt werd, “ik herinner  mij, in een werkjen vol devoties en gebeden te hebben, dat de allerzaligste  Maagd Maria tijdens haar leven vijftien smarten om haren Zoon verduurd heeft.” [1] In het gedicht: “Dit syn onzer Vrouwe droefheden,” [2] soms de vrome dichteres er zestien op, te weten: Maria’s  droefheid bij de voorspelling van Simeon, de vlucht naar Egypte, het verlies van  Jezus in den tempel, de beleedigingen Hem door de Pharizeeën aangedaan en de  bedreiging van Hem te steenigen, den doodsangst in den hof van Olijven, het  verraad van Judas en den kaakslag, dien Jezus bij Annas ontving, Christus voor  Caiphas en den vreeselijken nacht op dit verhoor volgende, Christus voor Pilatus  en Herodes, de geeseling en doornenkroning, Ecce Homo, de ontmoeting van Maria  op den kruisweg, Christus hangende aan het kruis, Christus met edik en gal  gelaafd, opening van Christus’ zijde en afneming van het kruis, Christus in  Maria’s armen, zijne begrafenis.

Een handschrift, dat niet veel ouder  kan zijn dan van het jaar 1500, vangt aldus aan: “Hier begint een devote oefeninghe van die XXVII droefenissen der  glorioser maghet Maria. Ende is ghedeelt in drie deelen als in driewerf negen  deelen. Ende nae elcken droefenisse zel men lesen een devoet Ave Maria. Ende nae  elker IX ene groet van den bloedighen Christi, ende een van der bedroefder  moeder ende maghet Maria.” [3] De eerste droefenis  is hier de opoffering van Jezus in den tempel, de laatste zijn hare smart, toen  zij na Christus’ afneming van het kruis, de nagelen en de doornenkroon  beschouwde, en het kostbaar bloed, dat op de aarde was gevallen; toen zij  afscheid nam van het graf en bij het stadwaarts keeren nog dikwerf met betraande  oogen omzag; en toen zij eindelijk op den avond vóór de verrijzenis in de  eenzaamheid nederzat en al het verledene overwoog.

Een ander boeksken, omtrent het jaar  1500 te Leiden gedrukt, overweegt volgens den titel “onser lieve Vrouwe weeën of  droefenissen, die zij leed en haar geminde Zoon.” [4] Ook hier wordt  geheel dat  tijdperk van Maria’s leven doorlopen, hetwelk zich

1) Franciscus Michael de Insulis. Quodlibetica decisio de septem doloribus V. Mariae. Antwerpen, tegen 1496.
2) O. c.  blz. 8.
3) In de Koninkl. Bibl. te ’s Gravenhage. No. I. 58 (44.)

4) Onser liever vrouwen ween oft bedroefenissen die si leet ende  haers gheminden sone. Leiden, omstreeks  1500.

[p. 233]

uitstrekt van dat zij te Bethlehem geen  onderkomen kon vinden, [*] totdat zij op den avond van Christus’ sterfdag te  Jeruzalem terugkwam. Vijftig bijzondere smarten worden hier overwogen, de gewone, die wij  reeds noemden, maar ook andere; eenige laten wij hier volgen tevens als een  staaltje van de bewerking. De overweging geschiedt bij wijze van toespraak,  gewoonlijk tot Maria, nu en dan tot Jezus, en na ieder punt wordt een Wees  gegroet gebeden.

O Maria, ik herinner u aan uwen rouw en  uw wee, als gij zaagt, dat uw lieve, gebenedijde Zoon barrevoets en blootshoofds  ging door de straten om zijn nooddruft te vragen, en dikwijls werd Hem die door  de menschen ontzegd, en gij hadt niets on Hem te geven. Ave Maria.

O Maria, ik herinner u aan uwen rouw en  uw wee, toen gij hoordet, dat het binnen Jeruzalem verboden was aan uw lief,  gebenedijd Kind eten en drinken te geven, want de prinsen der Joden hadden  geordonneerd Hem te dooden. Ave Maria.

O Maria, ik herinner u aan uwen rouw en  uw wee, als uw lief, gebenedijd Kind u te gemoet kwam om u vriendelijk te  groeten, en gij spraakt: “Wat groet mag ik ontvangen? Ik weet immers wel,dat gij  zult sterven den bitteren dood aan de galg des kruises.” Ave Maria.

Deze wijze van bidden, eenigszins  gelijkend op het Rozenkransgebed, wordt in het aantal der overwogen smarten nog  overtroffen door hetgeen de groote prediker van den Rozenkrans Alanus de Rupe  aangeeft.

Deze bereikt hier van allen het  toppunt, en predikt, dat Maria niet minder dan honderd vijftig smarten heeft  doorstaan. Want, zoo lezen wij in het bovengenoemd werk van Michael Franciscus: “Alanus de Rupe, vromer gedachtenis, een uitstekend leeraar in de heilige  godgeleerdheid van de Predikheerenorde, eens mijn meester, en zeer devoot tot de  allerheiligste Maagd, predikte en leerde en, naar ik meen, had vernomen door  eene openbaring, dat de allerzaligste Maagd bij het lijden van haar Zoon zoo  vele smarten heeft verduurd, als zij vreugden heeft gesmaakt bij zijne  ontvangenis en geboorte, te weten: honderd vijftig. En ten teeken hiervan  vereeren wij haar door haar psalter, die drie rozenkransen

*) Het boeksken veronderstelt, dat  Maria eerst te Jeruzalem is afgewezen, en daarop naar Bethlehem ging.

[p. 234]

of honderd vijftig Wees gegroeten  bevat, naar de honderd vijftig psalmen van David.” [1]

Meer algemeen echter heeft men tot het  einde der 15de eeuw  slechts vijf smarten van Maria vereerd, hetzij men die onderscheidde bij Jezus’ lijden en sterven, hetzij men ze verdeelde over Maria’s geheele leven. Nog in  1498 raadt Dirk van Munster in zijn beroemd boek de Kerstenspiegel aan, vijf Wees  gegroeten te bidden ter eere van Maria’s lijden.

Gij vraagt wellicht, Lezer: en de zeven smarten dan, die  wij thans schier uitsluitend vereeren? Hierop moet ik u antwoorden: Dit is eene  devotie, die tot aan het einde der 15de eeuw bij onze vaderen schier onbekend was; maar ook, toen zij  eenmaal in eere kwam, alle andere heeft vervangen. Spoedig zal ik u dat  toonen.

1) O. c.

Aangestuurd door Maak uw eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.