De Kerk, die als Moeder, gewoonlijk hare kinderen voorgaat en hen leert, op welke wijze zij God en zijne lieve Heiligen moeten vereeren, laat hen ook somtijds vrij hun eigen bijzondere devotie beoefenen. Neemt deze dan toe, wordt zij eenigszins algemeen, draagt zij alle kenmerken eener ware godsvrucht, dan verheft de Kerk die tot eene, om zoo te zeggen, officiëele; en wat te voren slechts private uiting van eerbied en liefde was,
[p. 239]
wordt dan opgenomen in de schatkamer der Liturgie, en ontvangt daardoor de hoogste goedkeuring, maar ook den waarborg voor de bestendigheid. Zoo ging het met de vereering van de Moeder van Smarten.
Vóór het jaar 1429 vinden wij in ons vaderland geen sporen van eene kerkelijke vereering der smarten van Maria. Maar in dat jaar riep Diederik, aartsbisschop van Keulen, zijne onderhoorige bisschoppen tot eene provinciale synode bijeen, en ook Utrechts kerkvoogd, Zweder van Kuilenburg, behoorde daarbij. Deze plechtige vergadering herdacht met weemoed den smaad door de Hussieten in Bohemen der Moeder Gods aangedaan, en om haar eenig eerherstel te geven, besloot zij de vereering der smartvolle Moeder kerkelijk vast te stellen.
De woorden van dit besluit zijn te merkwaardig, dan dat wij ze hier niet zouden weergeven: [1]
“Ter eere der heilige en vlekkelooze Maagd en Moeder Gods, die gedurig haar goddelijken Zoon bidt en smeekt voor de arme zondaren, wier lof alle zandkorrels, zoo zij verkeerden in tongen, niet konden volrpijzen; ter eere ook van den druk en de smart, welke zij leed, toen onze Verlosser, Jezus Christus zich slachtofferde op het altaar des kruises en met uitgebreide armen en handen zijn gezegende Moeder aan zijn leerlingen, den evangelist Joannes aanbeval; en vooral opdat zij moge fnuiken de ontrouw der heiligschennende en kettersche Hussieten, die niet gevreesd hebben in goddeloos bestaan de beelden, gewijd tot lof van de gekruisten Christus en van de roemvolle Maagd, te verbranden en te vernielen: heeft de kerkvergadering verordend en vastgesteld, dat het feest van het Medelijden of van den voorzeiden druk en de droefheid der Allerzaligste Maagd voortaan jaarlijks op den Vrijdag na Zondag Jubilate, (den 3den Zondag na Paschen,) zal worden gevierd, tenzij op dien dag een ander feest mocht vallen, om welke reden het dan op den eerstvolgenden Vrijdag zou verzet worden. Tevens bepaalt de vergadering, dat dit feest, doch slechts in het koor, [*] zal worden gehouden met beide Vespers, met Metten, met H. Mis en Kerkelijke Uren, opdat onze Heer Jezus Christus den blinddoek wegneme van hunne harten en hen terugroepe tot het heilig Katholiek geloof.”
1) Verg. Bourassé. Sum. Aur. X. p. 1050. *) D.w.z. enkel in H. Mis en Getijden te vieren, en geen verplichte feestdag voor het volk.
[p. 240]
Of ook in Nederland nu al aanstonds dat feest is ingevoerd, bleek ons nergens. Alleen zien we in de eerstvolgende jaren nu en dan de bisschoppen op die devotie wijzen, en trachten haar door het verleenen van een aflaat levendig te houden. [1]
Wanneer we later hier en daar zien gewagen van een vastgestelden feestdag ter eere van Maria’s smarten, dan is dit aanvankelijk onder de meest verschillende benamingen. Wij ontmoeten hier nog meer verscheidenheid dan bij het aantal der smarten, die de geloovigen in den beginne herdachten.
De meest algemeene naam was wel: “Festum compassionis Mariae: het feest van Maria’s medelijden.” Aldus werd het genoemd in de diocesen Keulen en Luik, alsook door de Orde der Reguliere Kanunniken, toen zij in 1536 te Venlo vergaderd waren. [2] In Utrecht noemde men het in 1514 met denzelfden naam, maar voegde er bij: “Sive Planctus: van Maria’s medelijden of weegeklaag.” [3] Later noemde men het te Luik en in 1599 ook in Roermond: “Festum dolorum beatae Virginis: het feest der smarten van de zalige Maria.” [4] In verschillende streken van België en van Nederland zeide men nog: “Festum Mariae dolorosae: het feest der smartvolle Maria,” [5] “Onser lief Vrouwen drofnisse dach” [6] totdat eindelijk de benaming: het feest der zeven smarten de kerkelijk aangenomen en algemeene werd.
Nog verdienen onze aandacht de naam “Dies lamentationis Mariae: de dag van Maria’s klagen,” gelijk we het in 1521 te Arnhem genoemd vinden; [7] “Festum spasmi seu martyrii beatissimae virginis Mariae: Maria’s bezwijming of marteling,” [8] gelijk de Annuntiaten zich uitdrukten, en “Festum de pietate,” [9] gelijk de Cisterciënsers het noemden. Het woord Pietas duidt eigenlijk die deugd aan, waardoor wij jegens vaderland, jegens ouders en betrekkingen onze plichten vervullen. Werd derhalve de gedachtenis der smarten van Maria genoemd het feest “de pietate,” dan werd daardoor aangeduid, dat wij op dien dag onzen plicht van dankbaarheid en medelijden jegens onze hemelsche Moeder volbrachten.
In Frankrijk werd pietas spoedig overgezet door “pitié: mede-
[p. 241]
lijden.” Sedert eeuwen werd daar het feest der smarten van Maria “Notre-Dame de Pitié” genoemd, gelijk men in Italië het beeld van Maria met het lijk van haar goddelijken Zoon op den schoot nog altijd Pietà noemt. Van uit Frankrijk en Italië is die vreemde benaming ook ons land binnengeslopen, en onze voorouders noemden zeer dikwijls de voorstelling der smartvolle Moeder: “De Nood Gods.” Dit alles geldt evenwel slechts een naam, terwijl men bij verschil van noemen het toch eens is omtrent de zaak.
Niet minder verschillend dan de naam van het feest, was ook de dag, waarop men het weleer in ons vaderland vierde. De Cisterciënsers vierden het op 16 April. De Augustijnen, Benedictijnen, Dominicanen en Annuntiaten op Vrijdag na Passiezondag; de Kartuizers een dag later. Het diocees van Luik op Vrijdag, Maastricht en de Brigittinessen op Zaterdag na beloken Paschen; het diocees Utrecht en de Reguliere Kanunniken van Windesheim op Vrijdag vóór den derden Zondag na Paschen; het aartdiocees Keulen op Vrijdag na den derden Zondag na Paschen; terwijl Cuyckius, bisschop van Roermond ni 1599 het voor zijn bisdom vaststelt op den vierden Zondag na Paschen. [1]
Zoo groote verscheidenheid bleef er heerschen, totdat eindelijk Paus Benedictus XIII in 1727 aan de gansche Kerk verplichtend stelde den eersten Vrijdag na Passie-Zondag.
Tegen den uitgang der 15de en het begin der 16de eeuw zien wij in het aanhangsel onzer Missalen verschijnen eene “Mis van het Medelijden der smartvolle Maagd Maria.” Of van “Onze Lieve Vrouwe van Smart.” Later zien wij daarbij gevoegd eene “Mis van de zeven smarten der H. Maagd.” [2]
De treffendste schriftuurteksten waren uitgekozen om bij de verschillende deelen der H. Mis Maria’s diepe zielesmart uit te drukken.
De Introitus voerde Maria op, klagend haar grondeloos wee: “Ik ben gekomen in de diepte der zee, en de storm heeft mij verzwolgen. Red mij, o Heer, want de wateren (der droefheid) zijn mijne ziel binnengeslagen! [3]
[p. 242]
In de Collecta werd gewoonlijk uitgedrukt, welke vruchten de kinderen van Maria door de vereering harer smarten van God verhoopten:
Heer Jezus Christus, die gewild hebt, dat uwe allerbedroefdste Moeder, bij U staande, toen Gij te onzer liefde gekruist waart, door uwe eigen smarten zou doorgriefd worden: geef ons door hare tusschenkomst en verdiensten tranen van ware boetvaardigheid en vermorzeling, opdat wij, in den geest vernieuwd, dagelijks door uwe diepe kwetsuren verwond worden, en iederen dag van reinere liefde blaken. [1]
Het Offertorium gewaagt van Maria’s alles te boven gaande liefde voor haren Zoon, eene liefde, die juist de oorzaak harer onbegrijpelijke zielesmart was. “ Ik treur over U, mijn Zoon Jezus, beminnelijk boven alle vrouweliefde; gelijk een moeder haar eenigen zoon bemint, dus had ik U lief.” [2]
Gelijk wij zagen, werd dit feest op verscheidene plaatsen gevierd den derden Zondag na Paschen; natuurlijk werd in die dagen de toon der droefheid gematigd, soms zelfs overstemd door de blijdschap over Christus’ verrijzenis, die alsdan niet te vergeten was. Zoo bijvoorbeeld de Postcommunio in een geschreven Missaal der Kartuizers: [3]
Door uw heilig Lichaam en Bloed verzadigd, bidden wij U smeekend, o Heer, dat Gij, gelijk Gij van de dooden verrijzend, de droefenis uwer dierbare Moeder in blijdschap, de klacht in jubel verkeerd hebt, zoo ook ons om uwen tijdelijken dood voor ons met haar doet weenen, opdat wij mogen verdienen U in eeuwigheid levend blijde te aanschouwen,
en het Graduale der Utrechtsche Missalen, met eenige wijziging ontleend aan Prudentius’ heerlijke kruishymne:
Zoete Moeder, voor uw zoeten Zoon zoete lasten torsend, gij die alléén waardig zijt geweest den Koning der hemelen en de Heer te ondersteunen.
De Sequentia was aanvankelijk het
Salve Virgo generosa et Regina gloriosa Coelestis militiae.
Wees gegroet, o ed’le Maged, Glorievolle Koninginne Van des hemels legerschaar.
[p. 243]
Praeelecta vernans rosa, Mater quondam dolorosa In valle tristitiae. [1]
Uitverkozen lenteroze, Moeder eertijds vol van smarte In dit dal van treurigheid.
of ook het Maestae parentis: [2]
herdenk nu teederlijk de tranen van Christus’ droeve Moeder Maria!
Maar deze liederen, hoe schoon ook, hebben moeten wijken voor het eenig en eeuwig schoone Stabat Mater.
Over dit beroemde lied moeten wij thans een weinig uitweiden, en om niet te scheiden wat zoo innig bijeen hoort, zullen wij ons hier niet bepalen tot de Middeleeuwen, maar ook de latere Nederlandsche vertolkingen aangeven.